Anacolutisch voorwoord
De mythe waarop de schilderkunst gebaseerd is, wordt verondersteld als volgt te zijn: het gaat om het initiatief van een jonge vrouw die op een muur de schaduw tekende van de man waar ze van hield, alvorens deze vertrok om nooit meer terug te komen.1 Op welke mythe zou dan de kunst van het schrijven gebaseerd kunnen zijn?
Mijn ouders zijn architecten, en mijn artistieke gevoeligheid heeft zich misschien vooral gericht op de kunstwerken van Bas Jan Ader en op de gedichten van Christian Dotremont, Winfried Georg Sebald, Nicolas Bouvier, Jean Genet, Marcel Broodthaers of Henri Michaux. Streepjeslijnen van wisselende hoogte, fictieve woorden op een kaart gezien uit vogelperspectief.
Pentrekken van Jeff Koons of James Ensor, of misschien die van Daniel Buren - reeksen, krassen, lijnen, banden, strepen - die evenzeer bestaan voor wat ze onderlijnen als voor de graffiti die over hen aangebracht werd tijdens de renovatie van de zuilen van het Palais Royal in het Parijs van 85-86.
Behalve dat wat mij betreft, de lijn voortbestaat als een vorm van schrijven.
Ik schrijf, maar ik sta wantrouwig tegenover romans, net zoals ik altijd wantrouwig zal staan tegenover de persoon die - ondanks het feit dat hij intelligent overkomt en beleefd is in gezelschap - het toch in zijn hoofd haalt om van iedereen een groepsfoto te maken. Ik waardeer, weliswaar niet op een exclusieve manier, boeken of teksten die van hun veren ontdaan werden, die beknopt zijn. Het overkomt me regelmatig dat ik in het midden van een boek ophoud met lezen, alsof het idee dat ik dien verder te gaan me stoort, maar met het gevoel dat ik het boek gelezen heb, de betekenis ervan gevat heb.
De band tussen mens en schrijven wordt in moderne samenlevingen meer en meer vulgair, het negatieve gevolg van zijn omgang met het beeld.
Publikaties zijn veelal een vorm van mooipraterij, nog versterkt door archieven, een losbandigheid die absoluut niets weg heeft van de verbazing opgeroepen door het schilderij van Parrhasios, gehangen boven het bed van Tiberius, dat Meleager voorstelt die voor Atalanta een "schaamtevolle zelfingenomenheid" voelt.
Ze maken indruk op alles en iedereen.
Vandaag de dag zijn boeken minder geworden dan die bijeenvoeging van bladen, papieren of nota's die vroeger hun reisweg vormden. Het zijn de facto objecten geworden, beelden, cliche's, of ze zijn op weg het te worden -- Prosopôn, maskers uit het theater. Auteurs gaan er steeds vaker mee akkoord dat hun portretten op de voorpagina's van hun boeken verschijnen, net zoals in de filmindustrie.
Volgens mij is er een tendens van het "spoor" naar het afgevlakte (aplat). Het was geweven (tramé), het wordt digitaal.
Ik waardeer de beeldhouwwerken van Brancusi of de bewegingen van Merce Cunningham of van Akaji Maro voor hun kracht zelf, de schilderijen van Edward Hopper voor hun nauwkeurigheid, de verzen van Alberto Caeiro voor hun discretie, de films van Pier Paolo Pasolini of Frederick Wiseman voor hun anarchie, de architectuur van Alvar Aalto, Konstantin Melnikov of Tadao Ando voor hun kracht, de geweren van Ernest Hemingway voor hun reikwijdte, de figuren van Matisse voor hun leven, de "slow instantaneous" van Bustamante of Gregory Crewdson voor hun insinuatie, de wandelingen van Robert Walser voor hun schoonheid, de muziek van Simon Laks voor zijn vraag. En ik waardeer woorden voor hun stilte, en zelfs hun gevestigdheid.
Er op los praten staat tot waarheid zoals rede tot passie; zichzelf niet overgeven aan: roddel.
Men moet schrijven, zoals Alexander, in de tempel van Jupiter. Door zijn zwaard werd de gordiaanse knoop verbroken.
Hoe vandaag de dag schrijven?
Jawel, ik heb ook de tijd genomen om een vrouwenborst tegen het toetsenbord van een computer te duwen, om vervolgens aan de spellingsverbeteraar te vragen het dichterlijke resultaat te verbeteren en ik denk dat het zeker niet smakeloos is om vandaag niet-lineaire computer-gebaseerde hypertextualiteit, associatieve "mind mapping" or "augmented reality overlays" (AGROS) bij poezie in acht te nemen. De "auteur van je eigen lezen"2 te worden, biedt echter helemaal geen garantie van de kwaliteit van deze lezing. Ik blijf dus voorzichtig ten aanzien van de strekking die er in bestaat het actueel zijn van een werk te beoordelen op basis van de moderniteit van de verpakking eerder dan op basis van de relevantie van de inhoud.
Media en film accumuleren "in ons een zwermende massa van cliche's van onduidelijke oorsprong, een vat van beelden en citaten die ons regeren en ons uitputten"3 en deze behoefte aan beelden is "het bewijs van onze verminking, onze droogte, onze vereenzaming".4
Na de poëzie van de woordenstorm van het surrealisme, het dadaisme, het lettrisme, of van het italiaanse en het russische futurisme, en van de vlammende proza van Isidore Isou, is het nu misschien tijd om eraan te denken het veld van de taal enkele seizoenen braak te laten liggen?
In de beeldhouwkunst - want ik voel me een beeldhouwer - heb ik Gerard Wajcmans beschouwingen over "de teloorgang" onthouden, en ik geef toe dat ik eigenlijk van mening ben dat het recycleren van de beeldhouwwerken van andere kunstenaars vandaag de dag een zinvol beeldhouwwerk zou kunnen zijn. Ik heb deze stunt niet volbracht, die erop neer zou komen om spatten braaksel te reproduceren onderaan de muren van bepaalde kunstgelegenheden - omdat ik geen deel wens uit te maken van een dergelijke hedendaagsheid, ook al zou het volgens mij gaan om een roerend, en zelfs welsprekend, gebaar.
Samengevat, ik onthou mezelf meestal, wat op zich niet slecht is. Ik zie hierin zelfs een artistiek gebaar. Een teken, bedoel ik. Onthouding als een poging tot kunst.
Verschillende jaren heb ik beweerd dat mijn werk "geprobeerd" was.
De twijfel die Cioran oproept in Pe Cumile Disperãri met betrekking tot "het nut van verder te doen" heeft desalniettemin de publikatie ervan niet belet, en ik zie zelfs de aanduiding "volledige tekst" op de achterflap van de uitgave van Herne. In 1926 vernietigde Bataille echter zijn eerste boek.
De vraag kan echter niet tot rust gebracht worden, of misschien is de vraag juist op welke wijze men iets gepast tot rust kan brengen? Indien "tot rust brengen" dichterlijk significant wordt omwille van het zelfingenomen gekakel van tegenwoordig, en dat is volgens mij het geval, dan moet ik onderbroken worden.
Hoe niet verder te gaan?
Ik blijf erbij dat ik er volstrekt zeker van ben de aanduiding "volledige tekst" niet wens aan te treffen op de achterflap van het boek dat ik in feite zelfs nog niet geschreven heb.
Het slechtste aan een boek is de titel, en volgens mij bestaat zoiets als een "volledige tekst" niet.
"Om het in het grieks te zeggen, de zôgraphia (schrijven over het levende) is de intrigue die zichzelf het zwijgen oplegt door geconcentreerd te worden binnen het beeld dat spreekt - voegde Simonide eraan toe - door stil te zijn (siôpôsan)."5
Ik zou graag een transcriptie maken van de werkelijkheid, over het levende schrijven zonder het te herhalen, zonder het te herkauwen. Ik leer andere talen, en ik onderbreek mezelf.
Eric Van Hove - Tokyo, 29 december 2002
1/ (Victor I. Stoichita)
2/ (Norbert Hillaire)
3/ (Jean-Pierre Criqui)
4/ (Alain Cuny)
5/ (Pascal Quignard)
> Work list
> Newsletter
|